Voor een interface moet eerst het uiterlijk ervan worden gedefinieerd. Eén uiteinde van de optische module moet worden aangesloten op het elektrische signaal aan de systeemzijde, en het andere uiteinde moet worden aangesloten op de glasvezel om het optische signaal te kunnen overbrengen.

Bij een type optische module worden het uiterlijk en de structuur bepaald. Ongeacht de fabrikant kunnen de basisafmetingen op elkaar worden afgestemd.

De multimodegolflengte is voornamelijk geschikt voor oppervlakte-emitterende VCSEL's (VCSEL's). Oppervlakte-emitterende VCSEL's bieden grotere kostenbesparingen dan rand-emitterende VCSEL's. De VCSEL-materialen die op industriële schaal worden gebruikt, zijn echter alleen geschikt voor kortere golflengtes. Modules op basis van VCSEL's zijn doorgaans multimode optische modules, die werken op één of meer golflengtes. Er wordt ook onderzoek gedaan naar de toepassing van few-mode of single-mode VCSEL's, en de industrie doet ook onderzoek naar modi, snelheden, materialen en betrouwbaarheid met betrekking tot de 1060 nm-golflengte.


Naast korte golflengten omvatten datacenter- en AI-netwerken ook 1310nm grijs licht parallelle single-mode transmissie en CWDM4 (of FR4) viergolflengte-multiplexing.

5G-toepassingen maken gebruik van CWDM6-golflengten. Naast het hergebruik van de vier golflengten van CWDM4, worden ook 1351 nm en 1371 nm toegevoegd.
LWDM-golflengten zijn ook beschikbaar in DCI-campusnetwerken en grootstedelijke netwerken.

Bij DCI-transmissie over lange afstanden en hoofdlijnen worden doorgaans de C-, C+- en C+L-banden geselecteerd voor dichte golflengteverdelingmultiplexing om de transmissiecapaciteit te vergroten.

PON-toegangsnetwerken gebruiken doorgaans twee, vier of zes golflengtes voor intergenerationele compatibiliteit en een BiDi-configuratie met één glasvezelgolflengte. Simpel gezegd zou PON fiber-to-the-home idealiter slechts één glasvezel per huishouden moeten gebruiken voor gebruiksgemak en kostenbesparing.
